Vocabulum Online Vocabulary Trainer


Wordlists: Hoofdstuk 1 - Neu in der Schule

Duits - Nederlands

Naam: Hoofdstuk 1 - Neu in der Schule

Description:

Created on: thursday 10 january 2008

Category: Na Klar! 2 havo vwo

 

Primary language: Duits

Secondary language: Nederlands

 

Downloads: 183

Tests: 71

 

AddThis Social Bookmark Button
Duits Remark (Duits) Nederlands Remark (Nederlands)
1 das Arbitur het vwo- examen
2 doof stom
3 das Fach het vak
4 die Geschäfte de winkels
5 die Geschwister de boers en zussen
6 die Sachen de spullen de
7 die Sachen de spullen de dingen
8 die Sachen de dingen
9 die Sachen de dingen de spullen
10 der Schreibtisch het bureau
11 der Schüler(die Schüler) de leerling (de leerlingen)
12 die Staße de straat
13 die Stunde het uur
14 das Zimmer (die Zimmer) de kamer (de kamers)
15 das Wort het woord
16 die Hilfe de hulp
17 das Verzeichnis de lijst
18 das Wetter het weer
19 die Geschichte (die Geschichten) het verhaal (de verhalen)
20 die Sprache de Taal
21 die Meinung(die Meinungen) de menig (de meningen)
22 suchen zoeken
23 die Suchmaschine de zoekmachine
24 der Kurs de cursus
25 das Spiel (die Spiele) het spel (de spelletjes)
26 die Taste de Toest
27 das Programm (die Programma) het programma (de programma's)
28 die Seite de bladzijde desite
29 die Küche de keuken
30 die Datei het bestand
31 wie? wer?
32 hoe? wie?
33 hoe oud? wie alt?
34 waar? wo?
35 waar vandaan? woher?
36 wonen wohen
37 heten heißen
38 komen kommen
39 uit aus
40 Holland Holland
41 Duitsland Deutschland
42 Frankrijk Frankreich
43 uit Iran aus dem Iran
44 uit Turkkije aus der Türkei
45 de hobby's (de hobby's) das Hobby (die Hobbys)
46 lezen lesen
47 fietsen Radfahren
48 voetballen Fußball speilen
49 schrijven schreiben
50 dansen tanzen
51 naar muziek luisteren Musik hören
52 aan sport doen Sport treiben
53 het jaar (de jaren) das Jahr (die Jahre)
54 het meisje (de meisjes) das Mädchen (die Mädchen)
55 de jongen (de jongens) der Junge (die Jungen)
56 sein zijn
57 ich bin ik ben
58 du bist jij bent
59 er sie es ist hij zij men is
60 haben hebben
61 ich habe ik heb
62 du hast jij hebt
63 er sie es hat hij zij men heeft
64 heißen heten
65 ich heiß ik heet
66 du heißt jij heet
67 er sie es heißt hij zij men heet
68 Sie heißen zij heten
69 een twee drie eins zwei drei
70 vier vijf zes vier fünf sechs
71 zeven acht negen sieben acht neun
72 tien elf twaalf zehn elf zwölf
73 dertien veertien vijftien dreizehn vierzehn fünfzehn
74 zestien zeventien achtien sechzehn siebzehn achtzehn
75 negentien twintig neunzehn zwanzig
76 goedendag! Gutendag!
77 Hallo! Hallo!
78 Ik heet Lisa Ich heiße Lisa
79 Ik ben Thomas Ich bin Thomas
80 Doei. Tschüs.
81 Tot ziens! Auf Wiedersehen!
82 oh ja ach zo
83 dan denn
84 nou, dus also
85 ook auch
86 pas erst
87 nu jetzt
88 nou ja na ja
89 al schon
90 eigenlijk eigentlich
91 helaas leider
92 mooi schön
93 nieuw neu
94 de moeder (de moeders) die Mutter (die Mütter)
95 de vader De vaders) der Vater (die Väter)
96 de zus (de zussen) die Schwester (die Schwestern)
97 de broer (de broers) der Bruder (die Brüder)
98 de vriendin (de vriendinnen) die Freundin (die Freundinnen)
99 de vriend (de vrienden) der Freund (die Freunde)
100 het konijn das Kaninchen
101 wohen wonen
102 Sie Sind jullie u zijn
103 Sie haben jullie U hebben
104 ich wohne ik woon
105 du wohnst jij woont
106 er sie es wohnt hij zij men woont
107 Sie wohnen jullie wonen
108 öde leraar Duits (de lerares Duits) der deutschlehrer (die Deutschlehrerin)
109 zeggen sagen
110 zeg eens sag mal
111 Oosterijk österreich
112 de man (de mannen) der Mann (die Männer)
113 de vrouw (de vrouwen) die Frau (dieFrauen)
114 Dank je wel, goed ! Danke, gut!
115 Hoe gaat het met je? Wie geht`s dir?
116 Niet zo goed. Nicht so gut.
117 Tot straks! Bis gleich!
118 Dat is Claudia Das ist Claudia.
119 Wie is dat? Wer ist das??
120 Tuurlijk! Na klar!
121 Dat zeg ik niet. Das sage ich nicht.
122 Het spijt me. Tut mir Leid.
123 Jammer! Schade!
124 Alles duidelijk? Alles klär?
125 het telefoonnummer die Telefonnummer
126 de leraar (de leraren) der Lehrer (die Lehrer)
127 de lerares (de leraressen) die Lehrerin (die Lehrerinnen)
128 uitleggen erklären
129 vinden finden
130 bevallen gefallen
131 vriendelijk freundlich
132 aardig nett
133 grappig witzig, lustig
134 omdat weit
135 tot gauw bis bald
Vocabulum Online Vocabulary Trainer help

Help for this page:

Lijsten kopieëren en overnemen

Copyright © 2006 - 2015 Vereyon  |  Twitter  |  Hoogste spaarrente  |  Rente vergelijken