Vocabulum Online Vocabulary Trainer


Wordlists: W26 Frans Libre Service Dossier 5

Frans - Nederlands

Naam: W26 Frans Libre Service Dossier 5

Description:

Created on: sunday 10 june 2007

Category: Mijn woordenlijsten

 

Primary language: Frans

Secondary language: Nederlands

 

Downloads: 78

Tests: 0

 

AddThis Social Bookmark Button
Frans Remark (Frans) Nederlands Remark (Nederlands)
1 Augmenter toenemen
2 Diminuer afnemen
3 Se passer de zonder kunnen
4 Dommage jammer
5 Le propriétaire de eigenaar
6 Une étoile een ster
7 Prestigieux beroemd
8 Travailler à son compte eigen baas zijn
9 Les habitudes alimentaires de eetgewoontes
10 Des produits prêts à consommer kant-en-klaarproducten
11 Des surgelés diepvriesproducten
12 Un micro-ondes een magnetron
13 Emballer sous vide vacuüm verpakken
14 Bénéfique heilzaam
15 La santé de gezondheid
16 L’eau plate water zonder prik
17 Avoir droit à recht hebben op
18 L’eau pétillante water met prik
19 Être en train de bezig zijn te
20 Démarrer op gang komen
21 Contraignant dwingend
22 Un glaçon een ijsblokje
23 Arroser son repas wijn bij de maaltijd drinken
24 Décevant teleurstellend
25 Fonctionner functioneren
26 La fonction de functie
27 Etablir vestigen
28 Un établissement een vestiging
29 Venir komen
30 La venue de komst
31 Modifier wijzigen
32 Une modification een wijziging
33 Se comporter zich gedragen
34 Le comportement het gedrag
35 Décliner achteruit gaan
36 Le déclin de achteruitgang
37 Dépenser uitgeven
38 La dépense de uitgave
39 Nourrir voeden
40 La nourriture het voedsel
41 Vaincre overwinnen
42 Le vainqueur de overwinnaar
43 Accueillir ontvangen
44 Un accueil een ontvangst
45 Défendre verdedigen
46 Un défenseur een verdediger
47 Digérer verteren
48 La digestion de spijsvertering
49 Eliminer verwijderen
50 L’élimination de verwijdering
51 Goûter proeven
52 Le goût de smaak
53 Rigoler lol hebben
54 La rigolade de lol
55 Déguster proeven
56 La dégustation het proeven
57 Conseiller aanraden
58 Le conseil de raad
59 Purifier zuiveren
60 La purification de zuivering
61 Commander bestellen
62 La commande de bestelling
63 Vendre verkopen
64 La vente de verkoop
65 Inférieur minder waardig
66 Par exemple bijvoorbeeld
67 Quelqu’un meer dan
68 D’abord…ensuit…enfin ten eerste…vervolgens…tenslotte
69 À peu près nagenoeg (zo goed als)
70 Il en résulte que daar volgt uit dat…
71 C’est-à-dire dat wil zeggen
72 Quelque chose iets
73 C’est urgent het is dringend
74 Ce n’est pas le même chose que het is niet hetzelfde als
75 Parce que omdat
76 La conséquence est het gevolg is
77 Au contraire de in tegenstelling tot
78 Cela est égal à dat is gelijk aan
79 Rue straat
80 Une devinette een raadsel
81 Bilingue tweetalig
82 Trilingue drietalig
83 Foie eenden- of ganzenlever
84 Langoustes soort kreeften
85 Chapons kapoenen
86 Saumons zalm
87 Huîtres oesters
88 Volailles gevogelte
89 Ortolans ortolanen
90 Gibier wild
91 La tranche de plak
92 La moutarde de mosterd
93 Servir opdienen
94 Les pêches perziken
95 Laisser cuire koken
96 Beurrer met boter besmeren
97 Couvrir afdekken
98 Préchauffer voorverwarmen
99 Le plat het gerecht
100 La chantilly slagroom
101 La puissance maximale de hoogste stand
102 Le yaourt yoghurt
103 Dessus erop
104 Les oranges sinasappelen
105 Dessous eronder
106 Poser zetten
107 Superposer op elkaar leggen
108 Les légumes groenten
109 L’œuf ei
110 Le lait melk
111 Les pommes de terre aardappelen
112 De bœuf rundvlees
113 Le café noir zwarte koffie
114 Du porc varkensvlees
115 La baguette het stokbrood
116 Les raisins druiven
117 De sucre en poudre fijne suiker
118 De la pâte feuilletée bladerdeeg
119 Un moule een vorm
120 Éplucher schillen
121 Couper en quatre in vieren snijden
122 Faire fondre laten smelten
123 Ajouter toevoegen
124 Disposer verdelen over
125 Retirer le plat du four het gerecht uit de over halen
126 Faire cuire laten bakken
127 Recouvrir bedekken
128 Le four de oven
129 Retourner omkeren
130 Le petit déjeuner het ontbijt
131 Boire du thé thee drinken
132 Le babeurre de karnemelk
133 La tartine de boterham
134 Le beurre de boter
135 Les vermicelles de chocolat de hagelslag
136 Le beurre de cacahouète de pindakaas
137 Le yaourt yoghurt
138 Le déjeuner de lunch
139 Dans la cour op het plein
140 Dans le garage à vélos in de fietsenstalling
141 Un cornet de frites een zak patat
142 Le potage de soep
143 Le dîner het avondeten
144 De la viande vlees
145 Des pommes de terre aardappels
146 Des pâtes pasta
147 Du riz rijst
148 Du jus de viande jus
149 De la salade sla
150 Des légumes groenten
151 Manger des bonbons snoepen
152 La tulipe de tulp
153 Le delta de delta
154 Plat vlak
155 La reine de konining
156 Le paysage het landschap
157 La colline de heuvel
158 Le lac het meer
159 Se trouver liggen
160 Connu bekend
161 Au nord de ten noorden van
162 Les sabots de klompen
163 A peu près ongeveer
164 Surtout vooral
165 La langue de taal
166 Utiliser gebruiken
167 Comme zoals
168 Le moulin de molen
169 A l’ouest de ten westen van
170 Le produit het product
171 Un habitant een inwoner
172 La capitale de hoofdstad
173 Autrefois vroeger
174 N’est-ce pas ? nietwaar ?
175 En retard te laat
176 L’environnement het milieu
177 Mieux beter
178 Moins cher goedkoper
179 Moyen de transport vervoermiddel
180 Rencontrer ontmoeten
181 Le travail het werk
182 Les transports publics het openbaar vervoer
Vocabulum Online Vocabulary Trainer help

Help for this page:

Lijsten kopieëren en overnemen

Copyright © 2006 - 2015 Vereyon  |  Twitter  |  Hoogste spaarrente  |  Rente vergelijken