Vocabulum Online Vocabulary Trainer


Wordlists: Frans} woordjes toets 6 1AC1

Frans - Nederland

Naam: Frans} woordjes toets 6 1AC1

Description:

Created on: tuesday 13 april 2010

Category: Jaar 1: Frans

 

Primary language: Frans

Secondary language: Nederland

 

Downloads: 8

Tests: 0

 

AddThis Social Bookmark Button
Frans Remark (Frans) Nederland Remark (Nederland)
1 Qoul temps fait-il? Hoeveel graden is het?
2 Il passe ses vacensces à la campagne Hij brengt zijn vakantie door op het platteland
3 Au bord de la mer Aan zee
4 A la montage In de bergen
5 La côte De kust
6 Ils habitent la région de Paris Ze wonen in de omgeving/regio van Parijs
7 Ils ons une voiture Ze hebben een auto
8 Beaucoup de gens écoutent la météo Veel mensen luisteren naar het weerbericht
9 Dans sa valise, il y a une serviette In zijn koffer zit een handoek
10 Le chapeau De hoed
11 Le luntettes de soleil De zonnenbril
12 Le maillot de bain Het badpak
13 Je préfère mes vacanses à la maison Ik breng liever mijn vakantie thuis door
14 Monsieur Petit regarede la revue/ le magazine Meneer Petit kijkt in een tijdschrift
15 Sur la plage, il y a beaucoup de touristes Op het strand zijn veel toeristen
16 Annika arrive à l'aéroport Annika komt aan bij het vliegveld
17 Tu quittes Paris dans une heure? Jij verlaat Parijs over een uur?
18 Tu as ton billet? Heb jij je kaartje?
19 Voici la place Hier is het plein
20 Il cherche son passeport Hij zoekt zijn paspoort
21 Elle visite l'eglise Zij bezoekt de kerk
22 Il achète un hot-dog Hij koopt een hot-dog
23 J'écris une cart postale Ik schrijf een ansichtkaart
24 A Montréal, il y a beaucoup de magasins In Montréal zijn veel winkels
25 J'aime sortir avec mes copains Ik houd er van om met mijn vrienden uit te gaan
26 Je dépense mon argent de poche Ik geef al mijn zakgeld uit
27 Le séjour est chouette! Het verblijf is leuk!
28 Je m'interesse à l'environnement Ik intereseer me voor het milieu
29 Je m'aumuse à la discothèque Ik vermaak me in de disco
30 Tu connais déjà l'Angleterre? Ken jij Engeland?
31 Aujourd'hui, je vais partir Vandaag ga ik vertrekken
32 Tu prends le train? Neem jij de trein?
33 Tu parles itlien? Spreek jij italiaans
34 Tu sais nager? Kan jij zwemmen?
35 Je vais voyager en avion Ik ga met het vliegtuig reizen
36 Il va cette semaine Hij gaat deze week
37 Nous allons en vélo We gaan met de fiets
38 Ils vont souvent à l'étranger Zij gaat vaak naar het buitenland
39 Elle tracerse la Méditerranée Zij steekt de Middelandse zee over
40 Bonnes vacances! Fijne vakantie!
Vocabulum Online Vocabulary Trainer help

Help for this page:

Lijsten kopieëren en overnemen

Copyright © 2006 - 2015 Vereyon  |  Twitter  |  Hoogste spaarrente  |  Rente vergelijken