Vocabulum Online Vocabulary Trainer


Wordlists: lfp1 m1h alles

Frans - Nederlands

Naam: lfp1 m1h alles

Description:

Created on: friday 29 august 2008

Category: Le français professionnel 1 M1

 

Primary language: Frans

Secondary language: Nederlands

 

Downloads: 72

Tests: 10

 

AddThis Social Bookmark Button
Frans Remark (Frans) Nederlands Remark (Nederlands)
1 Salut. Hoi.
2 Bonjour. Goedendag.
3 Ça va? Hoe gaat het?
4 Comment allez-vous? Hoe gaat het met u?
5 Je me permets de me présenter. Mag ik mij even voorstellen?
6 Je vous présente mon collègue. Il stel u mijn collega voor.
7 Permettez-moi de vous présenter mon collègue. Mag ik u mijn collega voorstellen?
8 Enchanté. Aangenaam.
9 Très heureux de faire votre connaissance. Aangenaam met u kennis te maken.
10 Nous vous invitons le mardi 2 janvier à l'apéritif du nouvel an. Wij nodigen u uit voor de nieuwjaarsborrel op dinsdag 2 januari.
11 Je t'invite à mon anniversaire dimanche prochain. Ik nodig je uit op mijn verjaardag aanstaande zondag.
12 Vous êtes la bienvenue à notre salon. U bent welkom op onze beurs.
13 Nous sommes heureux de vous accueillir le 5 décembre. Wij ontvangen u gaarne op 5 december.
14 Tu as envie d'aller au cinéma ce soir? Heb jij zin om vanavond naar de bioscoop te gaan?
15 Oui, volontiers. Ja, graag.
16 D'accord. OK.
17 Avec plaisir. Graag gedaan.
18 Nous serons là. Wij zullen er zijn.
19 C'est une bonne idée. Dat is een goed idee.
20 Je regrette. Het spijt me.
21 Je ne peux pas. Ik kan niet.
22 Ce n'est pas possible. Dat is niet mogelijk.
23 Je ne suis pas libre. Ik ben niet vrij.
24 le 10 mai 10 mei
25 le lundi 16 mai maandag 16 mei
26 le 18 mars prochain 18 maart aanstaande
27 le 13 janvier dernier 13 januari jongstleden
28 en février in februari
29 en 2006 in 2006
30 le premier juin 1 juni
31 allô hallo
32 Je t'appelle. Ik bel je op.
33 fixer un rendez-vous een afspraak maken
34 Ça te convient? Schikt het je?
35 C'est bon. Dat is goed.
36 une bonne occasion een goede gelegenheid
37 faire connaissance kennismaken
38 C'est parfait. Dat is uitstekend.
39 à bientôt tot gauw
40 poser un problème à een probleem zijn voor iemand
41 avoir lieu plaatsvinden
42 avoir un problème een probleem hebben
43 même zelfde
44 un endroit een plaats
45 la nouvelle collaboratrice de nieuwe medewerkster
46 la collaboration de medewerking
47 satisfait tevreden
48 le projet het project
49 avoir besoin de nodig hebben
50 une dessinatrice een ontwerpster
51 venir komen
52 convenir passen bij
53 un ami een vriend
54 une amie een vriendin
55 quel welke
56 le voyage de reis
57 parfaitement uitstekend
58 le poste de de functie van
59 une hôtesse een hostess
60 je vous présenterai à ik zal u voorstellen aan
61 désirer wensen
62 boire drinken
63 tout à l'heure straks
64 J'attends quelqu'un. Ik wacht op iemand.
65 se garer parkeren
66 Elle ne va pas tarder. Ze komt zo.
67 Je suis très curieux. Ik ben erg nieuwsgierig.
68 se rencontrer elkaar ontmoeten
69 dans la rue op straat
70 le professeur de maths de wiskundeleraar
71 le collègue de collega
72 allô hallo
73 Je t'appelle. Ik bel je op.
74 fixer un rendez-vous een afspraak maken
75 Ça te convient? Schikt het je?
76 C'est bon. Dat is goed.
77 une bonne occasion een goede gelegenheid
78 faire connaissance kennismaken
79 C'est parfait. Dat is uitstekend.
80 à bientôt tot gauw
81 poser un problème à een probleem zijn voor iemand
82 avoir lieu plaatsvinden
83 avoir un problème een probleem hebben
84 même zelfde
85 un endroit een plaats
86 la nouvelle collaboratrice de nieuwe medewerkster
87 la collaboration de medewerking
88 satisfait tevreden
89 le projet het project
90 avoir besoin de nodig hebben
91 une dessinatrice een ontwerpster
92 venir komen
93 convenir passen bij
94 un ami een vriend
95 une amie een vriendin
96 quel welke
97 le voyage de reis
98 parfaitement uitstekend
99 le poste de de functie van
100 une hôtesse een hostess
101 je vous présenterai à ik zal u voorstellen aan
102 désirer wensen
103 boire drinken
104 tout à l'heure straks
105 J'attends quelqu'un. Ik wacht op iemand.
106 se garer parkeren
107 Elle ne va pas tarder. Ze komt zo.
108 Je suis très curieux. Ik ben erg nieuwsgierig.
109 se rencontrer elkaar ontmoeten
110 dans la rue op straat
111 le professeur de maths de wiskundeleraar
112 le collègue de collega
113 Quelle heure est-il? Hoe laat is het?
114 Il est midi. Het is twaalf uur 's middags.
115 Il est minuit. Het is twaalf uur 's nachts.
116 Il est six heures et demie. Het is half zeven.
117 Il est une heure et quart. Het is kwart over een.
118 Il est une heure moins le quart. Het is kwart voor een.
119 Il est une heure. Het is een uur.
120 Il est deux heures. Het is twee uur.
121 Il est deux heures cinq. Het is vijf over twee.
122 Il est deux heures dix. Het is tien over twee.
123 Il est deux heures moins cinq. Het is vijf voor twee.
124 A quelle heure commence la pause? Hoe laat begint de pauze?
125 La pause commence à une heure moins le quart. De pauze begint om kwart voor een.
126 Il est 12h00. Het is 12.00 uur.
127 Il est 13h00. Het is 13.00 uur.
128 Il est 14h15 Het is 14.15 uur.
129 Il est 24h00. Het is 24.00 uur.
130 la secrétaire de direction de directiesecretaresse
131 partout overal
132 une étudiante een studente
133 une école een school
134 je suis engagé pour ik ben aangenomen om
135 l'aîné de oudste
136 le comptable de boekhouder
137 une copine een vriendin
138 entretenir onderhouden
139 utiliser gebruiken
140 la dessinatrice de ontwerpster
141 un bureau de concepteurs een ontwerpbureau
142 l'ameublement de meubilering
143 un motif een patroon
144 c'est pourquoi daarom
145 noter noteren
146 classer ordenen
147 finir eindigen
148 remplir vullen
149 recevoir ontvangen
150 devoir moeten
151 un courriel een e-mail
152 la facture de faktuur
153 le courrier de post
154 le service après-vente de service
155 toute la journée de hele dag
156 soixante zestig
157 soixante-dix zeventig
158 quatre-vingts tachtig
159 quatre-vingt-dix negentig
160 cent honderd
161 mille duizend
162 le directeur des ventes de directeur verkoop
163 le directeur financier de financieel directeur
164 le directeur des ressources humaines de directeur personeelszaken
165 le chef comptable het hoofd boekhouding
166 le responsable qualité de kwaliteitsmanager
167 s'occuper de zich bezighouden met
168 être responsable de verantwoordelijk zijn voor
169 ne...pas niet
170 ne...plus niet meer
171 ne...jamais nooit
172 ne...pas encore nog niet
173 à temps op tijd
174 compris begrepen
175 comprendre begrijpen
176 connaître kennen
177 le magasinier de magazijnbeheerder
178 un échantillon een monster
179 J'aimerais prendre rendez-vous. Ik zou graag een afspraak maken.
180 Pourrions-nous fixer une date? Kunnen wij een datum vastleggen?
181 Le 8 mars vous convient? Schikt 8 maart u?
182 14h00, ça ira? 14.00 uur, lukt dat?
183 Je voudrais fixer un nouveau rendez-vous. Ik wil graag een nieuwe afspraak maken.
184 Faisons un rendez-vous pour la semaine prochaine. Laten wij een afspraak maken voor de volgende week.
185 Le mardi 23 janvier, à 18h30, ça te va? Schikt het je dinsdag 23 januari om 18.30 uur?
186 Ce rendez-vous ne me convient pas. Deze afspraak schikt me niet.
187 J'ai déjà un rendez-vous ce jour-là. Ik heb die dag al een afspraak.
188 Je préfère un autre jour. Ik geef de voorkeur aan een andere dag.
189 Pouvez-vous m'indiquer le chemin s.v.p.? Kunt u mij de weg wijzen a.u.b.?
190 Savez-vous où se trouve la gare? Weet u waar het station is?
191 Je cherche la route pour aller à Breda. Ik zoek de weg om naar Breda te gaan.
192 Vous suivez les panneaux. U volgt de borden.
193 Vous prenez l'autoroute vers Utrecht. U neemt de autoweg naar Utrecht.
194 Vous prenez la sortie 28. U neemt afslag 28.
195 Au croisement vous tournez à droite. Bij de kruising slaat u rechtsaf.
196 Au rond-point vous allez tout droit. Bij de rotonde gaat u rechtdoor.
197 Vous passez sur le pont. U gaat over de brug.
198 Après le pont vous tournez à gauche. Na de brug slaat u linksaf.
199 Vous traversez le village. U rijdt het dorp door.
200 C'est à votre droite. Het is aan uw rechterhand.
201 Vous passez la frontière. U gaat de grens over.
202 Au bout de deux kilomètres vous voyez une station d'essence. Na twee kilometer ziet u een tankstation.
203 Après le virage vous passez sous un viaduc. Na de bocht gaat u onder een viaduct door.
204 Où est l'ascenseur, s'il vous plaît? Pardon, waar is de lift?
205 Pourriez-vous me dire où se trouve le bureau du directeur? Kunt u mij zeggen waar de kamer van de directeur is?
206 Puis-je vous aider? Kan ik u helpen?
207 La cantine se trouve au premier étage. De kantine is op de eerste verdieping.
208 Vous passez devant les toilettes. U gaat langs de toiletten.
209 Vous montez au deuxième étage. U gaat naar de tweede verdieping.
210 Vous descendez au sous-sol. U gaat naar beneden naar de kelderverdieping.
211 L'accueil est au rez-de-chaussée. De receptie is op de begande grond.
212 Vous prenez la première porte à droite. U neemt de eerste deur rechts.
213 Vous traversez la cour. U steekt de binnenplaats over.
214 Les toilettes sont au bout du couloir à gauche. De toiletten zijn aan het eind van de gang links.
215 ensuite daarna
216 à droite rechts
217 ensuite vervolgens
218 à gauche links
219 la direction de richting
220 jusqu'à tot aan
221 après na
222 avant voor
223 suivre volgen
224 le panneau het bord
225 la ville de stad
226 traverser oversteken
227 le village het dorp
228 s'arrêter stoppen
229 un atelier een werkplaats
230 la route de weg
231 prendre nemen
232 je prends ik neem
233 tu prends jij neemt
234 il prend hij neemt
235 elle prend zij neemt
236 nous prenons wij nemen
237 vous prenez u neemt
238 ils prennent zij nemen
239 verkopen vendre
240 rendre teruggeven
241 attendre wachten op
242 correspondre corresponderen
243 descendre naar beneden gaan
244 entendre horen
245 suivre volgen
246 je suis ik volg
247 tu suis jij volgt
248 il suit hij volgt
249 elle suit zij volgt
250 nous suivons wij volgen
251 vous suivez u volgt
252 ils suivent zij volgen
253 poursuivre achtervolgen
254 le bout het einde
255 une indication een aanwijzing
256 le chat de kat
257 la souris de muis
258 se composer de bestaan uit
259 séparés par gescheiden door
260 se trouver zich bevinden
261 là-bas daarginds
262 le local de ruimte
263 les locaux de ruimtes
264 une cour een binnenplaats
265 une usine een fabriek
266 en face de tegenover
267 au bout de aan het eind van
268 le couloir de gang
269 le rez-de-chaussée de begane grond
270 l'accueil de ontvangst
271 entre tussen
272 donner sur uikomen op
273 le sous-sol de kelder
274 monter naar boven gaan
275 derrière achter
276 au milieu de in het midden van
277 sur op
278 devant voor
279 en face de tegenover
280 sous onder
281 autour de rondom
282 dans in
283 à côté de naast
284 la corbeille à papier de papierbak
285 le fauteuil de stoel
286 bas laag
287 le classeur de ordner
288 la chaise de bureau de bureaustoel
289 un escalier een trap
290 of ou
291 intelligent intelligent
292 carré vierkant
293 petit klein
294 noir zwart
295 rouge rood
296 bleu blauw
297 vert groen
298 orange oranje
299 jaune geel
300 brun bruin
301 gris grijs
302 beau mooi
303 bon goed
304 joli leuk
305 haut hoog
306 long lang
307 jeune jong
308 grand groot
309 gros dik
310 mauvais slecht
311 nouveau nieuw
312 vieux oud
313 ennuyeux vervelend
314 les chaussures de schoenen
315 content tevreden
316 prochain aanstaande
317 curieux nieuwsgierig
318 formidable geweldig
319 financier financieel
320 dites-moi zeg eens
321 j'ai besoin de ik heb nodig
322 remplir un bon een bon invullen
323 une agrafe een nietje
324 cet après-midi vanmiddag
325 de la part de van
326 un producteur een producent
327 en fin de journée aan het eind van de dag
328 transmettre un message een boodschap doorgeven
329 bien entendu natuurlijk
330 le casier het vak
331 avoir une mine superbe er goed uitzien
332 le soleil de zon
333 le midi het zuiden
334 tant mieux des te beter
335 tout le monde iedereen
336 tout de suite onmiddellijk
337 à ce sujet hierover
338 mettre zetten
339 je mets ik zet
340 tu mets jij zet
341 il met hij zet
342 elle met zij zet
343 nous mettons wij zetten
344 vous mettez u zet
345 ils mettent zij zetten
346 une robe een jurk
347 un classeur een klapper
348 à cause de vanwege
349 un accident een ongeluk
350 sortir uitgaan
351 environ ongeveer
352 prêt klaar
353 la salle des fêtes de feestzaal
354 waar
355 quand wanneer
356 comment hoe
357 quoi wat
358 pourquoi waarom
359 qui wie
360 combien hoeveel
361 parce que omdat
362 elle s'appelle zij heet
363 l'inauguration de opening
364 une imprimante een printer
365 l'autre de andere
366 marcher lopen
367 le prix de prijs
368 exactement precies
369 le correspondant de correspondent
370 le formulaire het formulier
371 la déclaration de declaratie
372 ci-joint bijgevoegd
373 à partir de vanaf
374 les frais de déplacement de verblijfkosten
375 dûment inscrits volledig ingevuld
376 accompagner vergezellen
377 un justificatif een bewijsstuk
378 également ook
379 la date limite de uiterste datum
380 remettre inleveren
381 être pris en compte verwerkt worden
382 le règlement de betaling
383 repousser verschuiven
384 lire lezen
385 n'hésitez pas aarzel niet
386 s'adresser à zich wenden tot
387 informer informeren
388 premièrement ten eerste
389 une extension een uitbreiding
390 assurer waarborgen
391 agrandir vergroten
392 deuxièmement ten tweede
393 le but het doel
394 le déplacement de zakenreis
395 troisièmement ten derde
396 les marchandises de goederen
397 c'est tout dat is alles
398 récapituler op een rijtje zetten
Vocabulum Online Vocabulary Trainer help

Help for this page:

Lijsten kopieëren en overnemen

Copyright © 2006 - 2015 Vereyon  |  Twitter  |  Hoogste spaarrente  |  Rente vergelijken