Vocabulum Online Vocabulary Trainer


Wordlists: Kap1-alle woorden

duits - nederlands

Naam: Kap1-alle woorden

Description:

Created on: monday 21 april 2008

Category: Neue Kontakte 1 thv

 

Primary language: duits

Secondary language: nederlands

 

Downloads: 77

Tests: 5

 

AddThis Social Bookmark Button
duits Remark (duits) nederlands Remark (nederlands)
1 Wer bist du? Wie ben jij?
2 Ich heiße Ik heet
3 Wie geht es dir? Hoe gaat het met je?
4 Mir geht es gut Met mij gaat het goed
5 Wie bitte Wat zeg je/ Wat zegt u?
6 bis Montag tot maandag
7 (Auf) Wiedersehen Tot ziens
8 Deutsch Duits
9 Sind Sie Herr ...? Bent u meneer ...?
10 Mein Name ist Mijn naam is
11 gern(e) graag
12 neu nieuw
13 Ich wohne in Krefeld Ik woon in Krefeld
14 in der Nähe von Berlin in de buurt van Berlijn
15 ungefähr ongeveer
16 auch ook
17 Ich gehe in die achte Klasse. Ik zit in de tweede klas.
18 lernen leren
19 mein Bruder mijn broer
20 die Schule heißt de school heet
21 die Zahlen de getallen
22 und en
23 null 0
24 eins 1
25 zwei 2
26 drei 3
27 vier 4
28 fünf 5
29 sechs 6
30 sieben 7
31 acht 8
32 neun 9
33 zehn 10
34 elf 11
35 zwölf 12
36 dreizehn 13
37 vierzehn 14
38 fünfzehn 15
39 sechzehn 16
40 siebzehn 17
41 achtzehn 18
42 neunzehn 19
43 zwanzig 20
44 einundzwanzig 21
45 dreißig 30
46 vierzig 40
47 fünfzig 50
48 sechzig 60
49 siebzig 70
50 achtzig 80
51 neunzig 90
52 hundert 100
53 Wo wohnst du? Waar woon jij?
54 Wie alt bist du? Hoe oud ben jij?
55 In welche Klasse gehst du? In welke klas zit jij?
56 Woher kommen Sie? Waar komt u vandaan?
57 die Adresse het adres
58 liegen liggen
59 er geht hij gaat
60 Sie kommt aus Mainz. Zij komt uit Mainz.
61 Sind Sie Niederländer? Bent u Nederlander?
62 richtig goed
63 aus Berlin uit Berlijn
64 aber natürlich maar natuurlijk
65 Danke dank je/u
66 Wiederhören tot horens
67 Wie heißen Sie? Hoe heet u?
68 kein(e) geen
69 das Kind het kind
70 die Kinder de kinderen
71 Wo ist ihre Mutter? Waar is haar moeder?
72 Dein Vater ist 49. Jouw vader is 49.
73 Wie heißt sein Bruder? Hoe heet zijn broer?
74 Unser Lehrer heißt Onze leraar heet
75 Ist das Ihr Mann? Is dat uw man?
76 die Telefonnummer het telefoonnummer
77 überhaupt helemaal
78 Ich verstehe es nicht. Ik begrijp het niet.
79 Ich habe mein Arbeitsbuch vergessen. Ik ben mijn werkboek vergeten.
80 Auf welcher Seite? Op welke bladzijde?
81 Kann ich die Antworten haben? Kan ik de antwoorden krijgen?
82 Ich habe meine Hausaufgaben nicht gemacht. Ik heb mijn huiswerk niet gemaakt.
83 Kann ich auf die Toilette gehen? Mag ik naar het toilet?
84 Ach so Aha
85 heute Mittag vanmiddag
86 machen doen, maken
87 immer altijd
88 wenig weinig
89 sagen zeggen
90 suchen zoeken
91 der Name de naam
92 der Wohnort de woonplaats
93 die Postleitzahl de postcode
94 das Bundesland de deelstaat
95 Wien ist die Hauptstadt. Wenen is de hoofdstad.
96 sprechen spreken
97 schreiben schrijven
Vocabulum Online Vocabulary Trainer help

Help for this page:

Lijsten kopieëren en overnemen

Copyright © 2006 - 2015 Vereyon  |  Twitter  |  Hoogste spaarrente  |  Rente vergelijken