Vocabulum Online Vocabulary Trainer


Wordlists: Kap2-alle woorden

duits - nederlands

Naam: Kap2-alle woorden

Description:

Created on: monday 21 april 2008

Category: Neue Kontakte 1 thv

 

Primary language: duits

Secondary language: nederlands

 

Downloads: 84

Tests: 5

 

AddThis Social Bookmark Button
duits Remark (duits) nederlands Remark (nederlands)
1 die Mutter de moeder
2 der Vater de vader
3 arbeiten werken
4 die Familie het gezin
5 die Großeltern de grootouders
6 die Eltern de ouders
7 Meine Eltern sind geschieden. Mijn ouders zijn gescheiden.
8 Ist ihre Schwester verheiratet? Is haar zus getrouwd?
9 die Geschwister broer(s) en/of zus(sen)
10 Wie viel Brüder hast du? Hoeveel broers heb jij?
11 Ich habe auch einen Bruder. Ik heb ook een broer.
12 die Cousine de nicht
13 die Cousinen de nichten
14 der Cousin de neef
15 die Cousins de neven
16 Wer ist das? Wie is dat?
17 leben leven
18 die Großmutter de grootmoeder
19 die Oma de oma
20 der Großvater de grootvader
21 der Opa de opa
22 die Mutter de moeder
23 der Vater de vader
24 die Schwester de zus
25 die Schwestern de zussen
26 der Bruder de broer
27 die Brüder de broers
28 die Tante de tante
29 die Tanten de tantes
30 der Onkel de oom
31 die Onkel de ooms
32 der Sohn de zoon
33 die Söhne de zoons
34 die Tochter de dochter
35 die Töchter de dochters
36 Woher kommt ihr? Waar komen jullie vandaan?
37 Was ist Ihr Beruf? Wat is uw beroep?
38 Was ist Ihr Beruf? Was machen Sie? =
39 Hat sie keine Arbeit? Ist sie arbeitslos? =
40 hunderteins 101
41 tausend 1000
42 eine Million 1.000.000
43 das Wörterbuch het woordenboek
44 Er arbeitet bei AEG. Hij werkt bij AEG.
45 Was ist sie von Beruf? Wat doet zij?
46 Sie arbeitet als Lehrerin. Zij werkt als lerares.
47 aus uit
48 ungefähr ongeveer
49 Wann bist du geboren? Wanneer ben je geboren?
50 die Straße de straat
51 Wie heißt du? Wer bist du? =
52 der Verkäufer die Verkäuferin <=>
53 fragen antworten <=>
54 jetzt nu
55 nicht mehr niet meer
56 Ich schicke dir ein Foto. Ik stuur je een foto.
57 da links daar links
58 Ich gehe in die Realschule. Ik zit op het VMBO/HAVO.
59 mailen mailen
60 Welche E-Mail-Adresse hast du? Welk e-mailadres heb jij?
61 das Hobby de hobby
62 die Hobbys de hobby's
63 zusammen samen
64 etwas iets
65 Wie lange sind Sie schon verheiratet? Hoe lang bent u al getrouwd?
66 zurück schreiben terugschrijven
67 Hast du ein Handy? Heb jij een mobiel?
68 Was ist deine Telefonnummer? Wat is jouw telefoonnummer?
69 gestern gisteren
70 heute vandaag
71 morgen morgen
72 Seine Eltern sind okay. Zijn ouders zijn in orde.
73 tschüs ajuus
74 Auf Wiedersehen Tot ziens
75 prima toll =
76 Grüß Gott! goedendag in Zuid-Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland
77 Guten Tag Goedendag
78 das Bild das Foto =
79 die Fotos die Bilder =
80 allein zusammen <=>
81 wenig viel <=>
82 Ich verstehe es nicht. Ik begrijp het niet.
83 Ich habe mein Arbeitsbuch vergessen. Ik ben mijn werkboek vergeten.
84 Auf welcher Seite? Op welke bladzijde?
85 Kann ich die Antworten haben? Kan ik de antwoorden krijgen?
86 Ich habe meine Hausaufgaben nicht gemacht. Ik heb mijn huiswerk niet gemaakt.
87 Kann ich auf die Toilette gehen? Mag ik naar het toilet?
88 das Enkelkind het kleinkind
89 die Enkelkinder de kleinkinderen
90 Warten sie? Wachten zij?
91 die Verwandtschaft de familie
92 Vielen Dank. Hartelijk dank.
93 das Handy het mobieltje
94 nämlich namelijk
95 endlich eindelijk
96 die Möglichkeit de mogelijkheid
97 ganz klein erg klein
98 sich freuen zich verheugen
99 erzählen vertellen
100 Wie viel Einwohner? Hoeveel inwoners?
101 brauchen nodig hebben
102 der Nachbar de buurman
103 die Nachbarin de buurvrouw
104 die Nachbarn de buren
105 im Internet surfen op het internet surfen
106 der Computer de computer
107 Was machen Sie beruflich? Was sind Sie von Beruf? =
108 der Nachbar die Nachbarin <=>
Vocabulum Online Vocabulary Trainer help

Help for this page:

Lijsten kopieëren en overnemen

Copyright © 2006 - 2015 Vereyon  |  Twitter  |  Hoogste spaarrente  |  Rente vergelijken