Vocabulum Online Vocabulary Trainer


Wordlists: Kap5 Redemittel

Duits - Nederlands

Naam: Kap5 Redemittel

Description:

Created on: monday 21 april 2008

Category: Neue Kontakte 1 bkgt

 

Primary language: Duits

Secondary language: Nederlands

 

Downloads: 62

Tests: 0

 

AddThis Social Bookmark Button
Duits Remark (Duits) Nederlands Remark (Nederlands)
1 Was macht deine Mutter? Wat doet jouw moeder?
2 Sie ist Kellnerin bei IKEA. Ze is kelner bij IKEA.
3 Wie findet sie ihre Arbeit? Hoe vind zij haar werk?
4 Es geht. Het gaat.
5 Wie lange arbeitet sie? Hoe lang werkt ze?
6 Sie arbeitet acht Stunden pro Tag. Ze werkt acht uur per dag.
7 Arbeitet deine Schwester? Werkt jouw zus?
8 Nein, sie ist arbeitslos. Nee, ze is werkloos.
9 Wie findet sie das? Hoe vindt zij dat?
10 Sie findet das blöd. Zij vindt dat stom.
11 Und dein Vater? En je vader?
12 Er ist Busfahrer. Hij is buschauffeur.
13 Was verdient er pro Jahr? Wat verdient hij per jaar?
14 Ich habe keine Ahnung was er verdient. Ik heb geen idee wat hij verdient.
15 Wie findet er seinen Job? Hoe vindt hij zijn baan?
16 Er findet seinen Job toll. Hij vindt zijn baan fantastisch.
17 Was sind Sie von Beruf? Wat bent u van beroep?
18 Mein Beruf ist Automechaniker. Mijn beroep is automonteur.
19 Wie finden Sie das? Hoe vindt u dat?
20 Ich finde es klasse. Ik vind het geweldig.
21 Wer ist das? Wie is dat?
22 Das ist mein Freund. Dat is mijn vriend.
23 Wie alt ist er? Hoe oud is hij?
24 Er is zechsundzwanzig. Hij is zesentwintig.
25 Was macht er? Wat doet hij?
26 Er ist Bauer. Hij is boer.
27 Was ist seine Lieblingsmusik? Wat is zijn lievelingsmuziek?
28 Er hört gern Rap. Hij luistert graag naar rapmuziek.
29 Was machst du hier? Wat doe jij hier?
30 Ich arbeite hier als Telefonistin. Ik werk hier als telefoniste.
31 Wie findest du das? Hoe vind je dat?
32 Langweilig. Saai.
33 Wie lange arbeitest du morgen? Hoe lang werk jij morgen?
34 Morgen arbeite ich sechs Stunden. Morgen werk ik zes uur.
35 Was ist dein Vater von Beruf? Wat is je vader van beroep?
36 Er ist Blumenhändler. Hij is bloemist.
37 Was willst du werden? Wat wil jij worden?
38 Später will ich Pilotin werden. Ik wil later pilote worden.
39 Warum? Waarom?
40 Ich finde das interessant. Ik vind dat interessant.
41 Was ist dein Traumberuf? Wat is jouw droomberoep?
42 Ich will Reiseleiter werden. Ik wil reisleider worden.
43 Dann kannst du viele Sprachen. Dan spreek je veel talen.
44 Ja, Sprachen lernen finde ich super. Ja, het leren van talen vind ik super.
45 Ist er Lkw-Fahrer? Is hij vrachtwagenchauffeur?
46 Nein, er ist Polizist. Nee, hij is politieagent.
47 Wie bitte, was ist er? Wat zeg je, wat is hij?
48 Er arbeitet bei der Polizei. Hij werkt bij de politie.
49 Wie findet ihr das? Hoe vinden jullie dat?
50 Das finden wir spitze. Dat vinden wij fantastisch.
Vocabulum Online Vocabulary Trainer help

Help for this page:

Lijsten kopieëren en overnemen

Copyright © 2006 - 2015 Vereyon  |  Twitter  |  Hoogste spaarrente  |  Rente vergelijken